Gezicht op Helsingfors.
Suomi is de zachte, welluidende, droomerige naam, dien de Finnen hun land hebben gegeven. Het is de naam van het land, dat in den laatsten tijd onze aandacht tot zich trekt, welks strijd voor vrijheid en oude rechten onze belangstelling gaande houdt.
Finland is voor ons, Hollanders, betrekkelijk onbekend. Waarschijnlijk zou het dat voor mij ook gebleven zijn, als het gelukkige toeval mij niet met eene Finsche had samengebracht, en ik niet in de gelegenheid ware geweest om Finland tweemaal te bezoeken.
Een paar jaar geleden nam ik het besluit, mijne finsche vriendin naar haar land te vergezellen en weinige dagen later waren we te Lübeck, om des avonds van daar met de Storfürsten1 naar Helsingfors te vertrekken. Voor dat we ons plaatsbewijs voor den overtocht kregen, moesten wij onzen pas laten zien en hem later op de boot dadelijk afgeven. Groot was de Storfürsten niet; zij leek mij zelfs in 't oogvallend klein, maar ik wist toen nog niet bij ondervinding, dat de Oostzee zeer weinig golfslag heeft en dus ook door betrekkelijk kleine schepen kan bevaren worden. De zeventien passagiers waren voor het meerendeel Finnen, die naar hun land terugkeerden, blij het conservatieve Midden-Europa, zooals zij dat uitdrukken, te kunnen verlaten. Mijn vriendin had spoedig een paar kennissen gevonden, bij wie we ons gedurende de reis aansloten en met wie ik heel wat heb afgepraat. Bij meer dan één gelegenheid hebben we het Noorden en Midden-Europa met elkaar vergeleken, en telkens viel het mij op, hoe er door deze lieden met een zekere minachting gesproken werd over het laatste, dat als zeer behoudend en overbeschaafd bestempeld wordt.
Een ander thema dat ter sprake kwam, was de emancipatie. De Finnen zijn wat dit punt aangaat, zeer vooruitstrevend. Co-educatie b.v. is iets dat van zelf spreekt. Bijna alle meisjes doen hun “baccalaureat”,2 studeeren eenige jaren en zoeken vervolgens eene betrekking. De Finnen stellen er een groote eer in, dat zij andere landen zooveel vooruit zijn, maar hebben tevens de neiging om alles af te keuren, wat niet òf uit Zweden, òf uit hun eigen land stamt.
Opmerkelijk is het, dat de Finnen zich buiten hun land nooit recht thuis voelen; zij zijn geen kosmopolieten en het best te waardeeren in hun eigen omgeving; daar zijn ze gezellig en buitengewoon gastvrij voor vreemdelingen. Zoo hebben zij tijdens de reis al het mogelijke gedaan om mij niet buiten hunne gesprekken te sluiten en mij van hun land alles te vertellen, waarin ik belang kon stellen. Om mij genoegen te doen spraken ze ook onder elkaar duitsch, en werd er eens wat in 't zweedsch of finsch gezegd, dan was er altijd iemand die als tolk dienst deed.
De avonden op de Storfürsten waren wel het gezelligst. Het weer was bizonder goed en dus konden we tot laat in den avond op het dek zitten. Eerst werd er gepraat, en als de late schemering begon te vallen, werden er liederen gezongen met een langzamen rhythmus, in een voor mij onbekende Bladzijde 106weeke, zoetvloeiende taal. Geruischloos stoomde de Storfürsten over het water, dat effen was als een ijsvlak en waarin, aan den kant van het Noorden de lichte streep der ondergaande zon werd weerspiegeld. Nog later steeg de maan uit de zee op en vertoonde zich als een groote schijf aan den wolkeloozen hemel. In de verte, aan den horizon, zag men de lichten der vuurtorens van Gothland, Dagö en Ösel.
Ook den laatsten avond zouden we op het dek doorbrengen, maar ... om drie uur 's middags kwam er mist, tegen vijf uur begon de boot eigenaardig te schommelen en om acht uur was de storm in vollen gang. Dienzelfden nacht voeren wij de Finsche golf binnen en in den morgen bereikten we Reval. Hier kwam de douane aan boord en inspecteerde niet alleen de bagage maar ook onze passen. Ze zagen er krijgshaftig uit die grenswachters met hunne uniformen, hooge laarzen en groote slagzwaarden. Toen ik me hierover eene opmerking veroorloofde, werd mij dadelijk het zwijgen opgelegd met een: hou je stil, anders krijg je last van hen! In Reval hadden we een uur tijd om de stad te bezichtigen. De alles overheerschende indruk, dien ik kreeg, was, dat huizen, straten en menschen onbeschrijfelijk vuil zijn. De bevolking heeft het bizondere type, dat aan den russischen moeijik herinnert: een goedige, domme, slaperige uitdrukking van het gezicht, lange baarden, recht afgesneden haar; een roode kiel, die tot de knieën reikt, en de voor een Rus onmisbare hooge vetlaarzen. Verder vielen me de kleine rijtuigen op, getrokken door paarden, die gespannen zijn in een hoog halsstel en bestuurd worden door een koetsier met een langen, blauwen jas aan en een platten, hoogen hoed op. Gaarne waren wij wat langer in Reval gebleven, doch we moesten naar de boot terug.
Om twaalf uur kwam Helsingfors in 't gezicht; eerst als een witte streep aan den gezichteinder, maar spoedig kon men enkele gebouwen onderscheiden, zooals de russische kerk met haar blinkende koperen koepels. We voeren nu niet meer door de open zee, maar tusschen de talrijke eilandjes, die voor de finsche kust liggen. Dit zijn de “scheren”, die Helsingfors een natuurlijke haven geven. Sommige van die scheren zijn bewoond, andere niet; er zijn er begroeid met boomen, en ook die als kale klippen boven het water uitsteken. Voor men te Helsingfors aankomt, vaart men langs Sveåborg, de vesting, vroeger door de Zweden en nu door de Russen bezet. Zij wordt streng bewaakt en de toegang is voor ieder verboden.3 Er wordt beweerd, dat er staatsgevangenen onder in de kelders zitten opgesloten; van andere zijde heb ik dit beslist hooren tegenspreken. In de nabijheid van Sveåborg ligt nog een eilandje, door militairen bezet. Men zegt dat ook daar gevangenen zijn; niemand mag het eiland naderen; te middernacht legt er een boot aan, om de bezetting van voedsel te voorzien. Er werd gefluisterd, dat de vader van Schumann4 daar gevangen zat. Een andere persoon verzekerde mij, dat er niets bizonders aan het eiland is en dat het tot Sveåborg behoort; hij voegde er bij: de Finnen houden van mysterieuse geschiedenissen en nemen dikwijls zeer onzekere dingen voor waar aan.
We konden niet te Helsingfors aan land komen voordat de douane ons de passen had teruggegeven. De namen van de passagiers werden afgeroepen en ieder moest maar zorgen zijn pas terug te krijgen, want zonder pas wordt men nergens toegelaten, waar de Russen hunne oppermacht doen gelden.
Helsingfors is in 1550 gesticht en sedert 1817 de hoofdstad van het finsche groothertogdom. Eerst na dien tijd is het een stad van eenige beteekenis geworden. Het is een moderne stad, als 't ware volgens een vast schema gebouwd, met rechte straten, afgewisseld door mooi aangelegde en goed onderhouden parken. De groote beweging is op de Esplanade: daar zijn de cafés en daar is elken avond muziek. In de nabijheid van Helsingfors zijn talrijke gelegenheden om des avonds te soupeeren, of de middaghitte te ontloopen. Wie in Helsingfors is geweest, kent ongetwijfeld: Klippan (de klip), Alphyddan (de alpenhut) Brunsparken en Högholmen. Klippan is een van de scheren; vooral des avonds heeft men er een prachtig uitzicht: aan den eenen kant de zee met de vele eilanden, aan de andere zijde het silhouet van de stad en de haven. Als men eenmaal des avonds op Klippan is, vergeet men den tijd; zoo tenminste ging het mij, want zelfs om 11 uur was het nog niet geheel donker. Als men dan laat in den avond in Helsingfors terugkomt, zijn de straten meer bevolkt dan midden op den dag. De stad is namelijk in den zomer zeer warm; wie kan, gaat van Mei af naar buiten, en zij die in Helsingfors moeten blijven, gaan eerst tegen den avond uit. De familie waar ik zou logeeren, was ook met de geheele huishouding buiten, en alleen de heer des huizes was naar Helsingfors gekomen, om met zijne dochter mij de stad te laten zien. Omdat we dus geen bediening in huis hadden, namen we onze maaltijden in een restaurant. Zoo maakte ik in Brunsparken nader kennis met de zweedsche keuken,5 waarvan ik op de Storfürsten al een voorproefje had gehad. Men begint het middagmaal met smörgos,6 dat gedekt staat op eene groote tafel in 't midden van de eetzaal. Bedien u zelf! heet het hier. Men neemt een bordje, vork en mes en begint van al de lekkernijen, die gereed staan, wat op te pikken; een radijs, een stukje knäckebröd,7 wat gerookt rendiervleesch, wat wittebrood; maar pas op, het brood zoowel als de gemarineerde sardines zijn zoet van smaak! Het smörgos wordt staande gegeten en het kost heel wat moeite eer men leert, handig met vork en mes te manoeuvreeren en ook om de lekkerste beetjes te vinden. Voor de heeren staat er brandewijn klaar, dames drinken nooit daarvan. Na het “smörgos” begint het eigenlijke middagmaal. Volgens het menu kan men als eerste gerecht kiezen, soep of “tilbunke”. Heeft men den moed dit laatste te bestellen, dan komt er eene glazen kom met ... “hangop”; in Zweden en Finland eet men Bladzijde 107deze spijs des zomers in plaats van soep. Verdere verrassingen komen er met het eten niet dikwijls voor, alleen is alles met veel vet klaargemaakt, maar daar went men aan.
Alphyddan is een meer bescheiden uitspanningsoord, maar ligt heel mooi te midden van een bosch. Zoo dicht bij een stad zou men niet een dergelijke “wildernis” verwachten. Alleen de rijwegen zijn goed onderhouden, voetpaden vindt men er bijna niet. Het bosch staat voor iedereen open, men mag loopen waar men wil, verboden wegen zijn er niet, men mag er bloemen plukken zooveel men lust heeft; maar van 't vernielen van planten is geen sprake, want de Finnen leeren van hunne jeugd af aan zorg te dragen voor het algemeen eigendom.
Högholmen, het “hooge eiland”, is de dierentuin, waar de rendieren, die daar in vrijheid rondloopen, wel het merkwaardigst zijn.
Huis te Helsingfors in nieuwen finschen stijl.
Ik trof het niet, dat in Helsingfors alle openbare gebouwen wegens de zomervacantie gesloten waren. Oude gebouwen vindt men er in 't geheel niet; maar de moderne vertoonen een zeer merkwaardigen stijl. Dit is de “nieuwe finsche stijl”, die voornamelijk symbolistisch is; de huizen zijn versierd met allerlei mystieke gedrochten, die in het Kalevala, de Volkssage der Finnen, worden genoemd. De bouw van de huizen schijnt terug te gaan op een stijl, die in overoude tijden in Finland gebruikt werd; dit heeft mij de bekende finsche architekt Eliel Saarinen zelf verteld. Al die nieuwe huizen hebben een naam, aan het Kalevala ontleend. Een van die gebouwen is de finsche schouwburg, waarop de Finnen zeer trotsch zijn en waarin nationale stukken gespeeld worden door hun groote tooneelspeelster Aino Acté.
Mist men in Helsingfors de oude gebouwen, nog eigenaardiger is het wellicht, dat er geene achterbuurten zijn: de huizen van rijken en armen staan naast en door elkaar.
Als vervoermiddel in de stad heeft men de electrische tram, maar meestal maakt men gebruik van een van de vele rijtuigen, die overal gereed staan. Het rijden in Helsingfors is zoo goedkoop, dat ook de volksklasse er gebruik van maakt. De rijtuigen, alle voorzien van gummibanden, zijn kleine victoria's, waarin slechts voor twee magere personen plaats is; de rugleuning is bizonder laag. Het paard, op russische manier aangespannen, loopt vlug, zelfs daar, waar het in de heuvelachtige straten bergop gaat. De koetsier heeft ongeveer dezelfde kleeding als die, welke ik in Reval zag en bedient zich zeer zelden van het korte zweepje, waar hij gewoonlijk op zit.
De winkels leveren over 't algemeen niets eigenaardigs op, behalve die waar slöjd-voorwerpen en homespun kleeden worden verkocht. Die kleeden zijn dikwijls versierd met kunstige steken of met applicatiewerk. Meestal worden hiervoor heldere kleuren uitgezocht, groen, blauw, rood, geel, oranje, nog des te meer sprekend door de zwarte omlijning. De zelfde kleuren komen voor op de houten slöjd-voorwerpen, die meestal zeer eenvoudig van vorm zijn. Zij worden, evenals de kleeden, gemaakt door de boeren tijdens de lange winteravonden. Zoo ook de voorwerpen uit gevlochten berkenschors vervaardigd, waaronder zelfs schoenen zijn.
Om Helsingfors te leeren kennen heeft men niet zoo heel veel tijd noodig, en we besloten dus vrij spoedig de reis naar buiten te ondernemen. We gingen tegen den avond uit Helsingfors. Eerst spoorden we langen tijd door een bosch, toen door eene vlakte waar niet heel veel moois of merkwaardigs te zien was. Tegen middernacht bereikten we een dorp, van waar een boot vertrok naar de plaats onzer bestemming. Het meer maakt een zeer bizonderen indruk, vooral als men het voor de eerste maal ziet in het schemerachtige middernachtslicht. Zwarte dennen staan er om heen, hun silhouet teekent zich in krachtige lijnen tegen de rood-oranjekleurige lucht. Het meer is zoo kalm, dat het geheele landschap er zich duidelijk in weerspiegelt en het water dezelfde oranjekleur krijgt als de lucht. Het landschap geeft den indruk van groote rust; ineens wordt het duidelijk, waarom de Finnen zoo poëtisch zijn en zoolang droomend voor zich uit kunnen staren. Men begrijpt dat deze natuur de Finnen gemaakt heeft tot wat zij zijn: een volk van sagen en poëzie. Zoo stoomde de boot voort in de eigenaardige schemering der noordernachten, en de natuur zou iets kouds, zelf iets griezeligs gehad hebben, als niet de oranjetint van de lucht meer warmte aan het landschap had gegeven. Langer dan twee uur duurde de bootreis langs de tallooze eilandjes en landtongen, die allerlei grillige vormen aan het meer geven. Tegen drie uur in den nacht bereikten we het buiten waar ik zou logeeren.
Voor we aan wal stapten werd ik opmerkzaam gemaakt op een sluis. “Zijn er wel sluizen in Holland?” vroeg men mij. Ik kon niet nalaten even te glimlachen over deze vraag.
Bizonder hartelijk was de ontvangst; het nachtelijk uur werd niet in aanmerking genomen, want de Finnen zijn er aan gewoon dat men den nacht voor reizen gebruikt. De vrouw des huizes was op, zij had koffie voor ons klaar gemaakt, maar na deze en enkele zoete beschuitjes gebruikt te hebben, werd ik beleefd verzocht zoo gauw mogelijk Bladzijde 108naar bed te gaan en den volgenden morgen niet al te vroeg voor den dag te komen.
Finsch meer in den omtrek van Helsingfors.
Ik had een aardige kamer, die zeer eenvoudig was ingericht; de meubels waren van licht blauw geverfd hout; het bed bestond uit een plank op twee schragen; de tafel was op dezelfde manier gemaakt en een vriendelijke hand had er een grooten ruiker met veldbloemen opgezet. Voor het groote openslaande raam hing een donker gordijn. Eigenwijs, vond ik het volstrekt niet noodig het naar beneden te laten en werd, tot mijn straf, een half uur later wakker door de zon, die fel in mijne kamer scheen. Om negen uur kwam een keurig gekleed dienstmeisje me een kopje slappe thee brengen, ook alweer met zoet brood. Ik knikte haar toe; zij beduidde mij vriendelijk, van haar kant, dat ik nemen moest wat ze mij bracht. Die pantomime herhaalden we elken morgen, want ik heb geen woord tegen haar kunnen spreken.
Toen ik me gekleed had, werd ik afgehaald om mee te gaan zwemmen; dat doen de Finnen, ook het volk, in den zomer eens of ook twee keer per dag. De boeren gebruiken elken Zaterdag hun dampbad, waarvoor eene schuur nabij de boerderij is ingericht. Daar staat een groote steenen kachel, waarboven een kamertje is voor drie of vier personen om het dampbad te gebruiken. Daarna nemen zij gewoonlijk, soms zelfs in den winter, eene koude onderdompeling in het meer. Ook de knechts der boerderij hebben recht op hun wekelijksch dampbad.
De dagindeeling was verder als volgt:
Elken dag kreeg ik tot elf uur niets anders dan het kopje thee, maar dan werd het wachten vergoed door een ontbijt, dat meer leek op middageten. Tot twee uur gingen we wandelen of aan het meer zitten, en dan werd buiten koffie gedronken met allerlei soorten van zelf gebakken brood en koek. Des middags werd ik meestal aan me zelf overgelaten. Om vier uur werd gegeten. Bij dezen maaltijd werd een drank gebruikt, die naar zuur bier smaakte en in huis wordt bereid. Na het eten maakten we samen eene wandeling of we roeiden op het meer. Wij bleven dan uit tot middernacht, of nog later; waarom zouden we ook eerder naar huis gaan, want donker werd het niet? Eens hebben we een avond doorgebracht op een eiland. Op een vuur van gesprokkeld hout maakten wij zelf ons avondeten klaar. Alle handen kregen wat te doen, want er moest voor een groot gezelschap gezorgd worden. Na gedanen arbeid mochten wij rusten. We gingen bij het vuur zitten en er werd gepraat en gezongen; weer hoorde ik dezelfde melodieën, die op de Storfürsten zoo diepen indruk op mij gemaakt hadden.
Op een anderen avond heb ik een boerenfamilie bezocht. We reden er heen op een paar kleine karretjes met woeste paarden er voor; de weg was slecht en bij gedeelten heel steil, zoodat ik er verbaasd over was, dat we niet omrolden. Mijne vrienden echter vonden den weg nog betrekkelijk goed: “buiten kan men geene betere wegen verwachten!” Ik werd zeer hartelijk ontvangen op de boerderij, maar ik kon met niemand praten. Later hoorde ik, dat de bewoners der hoeve zeer vooruitstrevend zijn; twee zoons studeeren.
Zooals de meeste finsche buitenhuizen, is het huis waar ik gelogeerd heb, van hout; bijna alle kamers zijn gelijkvloers. Het ligt op een heuvel en van uit de woonkamer heeft men een aardig uitzicht op den tuin, het bosch en het meer. Die kamer is zeer eenvoudig ingericht en wordt alleen voor de maaltijden Bladzijde 109gebruikt en als het regent. Bij goed weer is men den geheelen dag buiten of op de galerij voor het huis. Voor regendagen is er een welvoorziene boekenkast en vindt men een paar gemakkelijke stoelen; ook de schommelstoel, die in het noorden zooveel gebruikt wordt, is voorhanden. De buitendeur heeft geen nachtslot, ook blinden ontbreken; de huissleutel hangt zelfs dag en nacht aan een spijker buiten aan de deur; wel een bewijs, dat de bewoners der dorpen te vertrouwen zijn. Men hoort slechts zeer zelden van inbraak of diefstal, werd mij verteld.
Finsche boerenwoning.
Het buiten leek mij een klein paradijs in de wildernis, geheel van de buitenwereld afgesloten. Maar dat werd me met een spottenden blik dadelijk tegengesproken; dat was echt midden-europeesch gezegd. Afgezonderd leeft men volstrekt niet, zoo werd ik onderwezen, als men twee maal per dag de boot ziet voorbij varen. En nu werd me verteld van een plaats, waar men slechts eens per week de “post” kon halen in een dorp, dat eerst na twee uur roeien te bereiken is.
De dorpen in de buurt liggen in eene boschrijke, heuvelachtige en waterrijke streek; daar, waar men de meren niet ziet, doet de natuur heel even aan Zwitserland denken. De boerenwoningen zijn donkerrood geverfd met witte raam- en deurkozijnen en gootlijst. Van binnen zijn ze zeer eenvoudig ingericht en buitengewoon zindelijk. Een groot gedeelte van het vertrek wordt door de steenen kachel ingenomen, waarop verschillende zitplaatsen zijn aangebracht. De meubels zijn eenvoudig en hebben geen bizonderen stijl; antieke stukken komen zeer zelden voor, ik zelf heb er geen gezien. Bijna elk huis heeft zijn weeftoestel, dat gedurende de lange winteravonden wordt gebruikt. Nergens ontbreekt bij het huis de voorgeschreven brandladder en de ton, die altijd met water gevuld moet zijn.
De Finnen behooren tot een tak van het Mongoolsche ras, die de Oeral-Altaïsche volksstam heet. Toen de Indo-Europeesche volken Europa zijn binnengedrongen, begaf deze stam zich naar het noorden. Hun land werd Suomi of Suomenmaa genoemd: het land der zeeën en moerassen. Die naam is later door de Duitschers vertaald in “ven-land” (ven = moeras, veen), wat later Finland werd.
Het finsche ras is klein, slank en lenig. Het draagt min of meer de kenmerken van de mongoolsche afstamming: de schuinstaande oogen, het ronde hoofd, het lage voorhoofd, de hoekige jukbeenderen en de sterk ontwikkelde onderkaak. De neus is meestal kort, de oogen liggen diep in de kassen en zijn het meest expressieve gedeelte van het gelaat. De kleur van het haar is meestal blond en de oogen blauw of grijs, maar ook donkere typen zijn niet zeldzaam. Bladzijde 110In het westen, waar ook Zweden wonen, is het finsche type verloren gegaan. De nationale kleederdracht wordt niet veel meer gedragen; alleen Karelië, een provincie bij de russische grens, maakt hierop eene uitzondering. De vrouwen dragen meestal alleen den korten blauwen rok, de gekleurde schort, een linnen blouse met gewerkte manchetten, boord en borststuk, en tot sieraad de ronde finsche speld. De kleeding der mannen is nog minder in 't oogvallend.
De Finnen zijn geneigd tot droomen en dichten, zooals ik reeds schreef. Waarschijnlijk brengt de natuur die hen omgeeft, hier veel toe bij, want voor natuurschoon zijn zij zeer gevoelig. Reeds in hunne oude volksliederen worden de natuurkrachten bezongen. Het zijn droefgeestige balladen, even zwaarmoedig en geheimzinnig als het landschap, wanneer het omgeven is van den nevel die opstijgt uit de tallooze meren. Finland is rijk aan mondelinge overleveringen, de Runen, in het finsch Runot, die vooral in Karelië voortleefden. Elias Lönnrot heeft ze vereenigd tot een nationaal epos, dat hij het Kalevala noemde. De hoofdinhoud er van is de strijd tusschen twee volken, de Finnen (Kaleva) en de Lappen (Pohjola). De held is Wäinämöinen, de god der zangers en tevens de personificatie der natuur. Hij begeleidt de liederen, die hij zingend dicht, met de kantele, een soort van cither, die men nu nog slechts zeer zelden bij de boeren aantreft.
De taal is, zooals ik in het begin reeds opmerkte, bizonder zoetvloeiend. Zij herinnert, wat klank aangaat, aan het italiaansch. Er is niets van te begrijpen en sommige woorden zijn zoo lang dat men ze niet kan uitspreken. Een zin wordt soms gevormd door één woord, met behulp van allerlei voor- en achtervoegsels; er zijn er veertien, die alle een verschillende verbuiging vragen. De u wordt als oe uitgesproken, en de klemtoon valt altijd op den eersten lettergreep. “Tule tanne” beteekent: kom hier; “pikku” is: klein; “kulta poike” is: lieve jongen; “ei kytos” is: dank u zeer; “hyvästi” is: goeden dag, “hyvää päivää” is: goeden avond. “Vastaanotettavaksenne saapunut”, wil zeggen: dit is uw vrachtbrief. Alle letters worden afzonderlijk uitgesproken, ook dubbele klinkers en medeklinkers. De meeste Finnen spreken ook zweedsch, vooral daar waar de Zweden de overhand hebben. In de 18de eeuw behoorde het tot den goeden toon om zweedsch te spreken. Daardoor zijn tal van woorden, vooral die, welke uitvindingen van de laatste honderd jaar aanduiden, alleen in de zweedsche taal bekend. Nu het Finsch meer in gebruik komt, worden deze woorden “verfinscht”. De finsche taal is rijk aan symbolen, allegorieën en pleonasmen, waardoor zij reeds in het dagelijksch leven poëtisch klinkt; ook de dikwijls voorkomende alliteratie draagt hiertoe bij. Daarentegen komen rijmwoorden zelden voor en wordt de versvorm bijna uitsluitend in de maat gevonden. Het herhalen van dezelfde gedachte in opeenvolgende verzen en ook de rijke beeldspraak schijnt te wijzen op den orientaalschen oorsprong van het Finsch. In de 12de eeuw brachten de Zweden met het Christendom hunne taal in Finland, waardoor het Finsch veel van zijn oorspronkelijkheid verloor.
Reeds in 1175 kwamen de Finnen met de Zweden in aanraking. Koning Erik de Heilige van Zweden zocht hen te onderwerpen en tot het Christendom te bekeeren. Dit gelukte echter eerst in 1249 door Birger Jarl. Finland werd toen een hertogdom en mocht sedert 1362 afgevaardigden zenden naar Zweden, als daar een koning moest gekozen worden. Dikwijls gebeurde het, dat een zweedsche prins Finland in leen kreeg. Gustaaf Wasa maakte Finland protestant. Telkens hebben de Russen getracht het land te veroveren, maar zij werden gewoonlijk door de vereenigde Zweden en Finnen verslagen. Eerst na het verdrag van Tilsit, 1807, werd de keizer van Rusland groothertog van Finland. Gustaaf IV Adolf van Zweden, n.l. was de tegenstander van Napoleon. Deze wilde door middel van Alexander I den koning van Zweden dwingen, toe te treden tot het Continentale stelsel. Het plan mislukte en Alexander veroverde Finland. Den elfden Februari 1809 beloofden de Finnen op den landdag te Borgå trouw aan den Keizer van Rusland en deze beloofde de rechten en wetten van Finland te eerbiedigen. Zijne navolgers hebben bij hunne troonsbestijging deze belofte moeten herhalen.
Na 1809 is de ontwikkeling van Finland met rassche schreden vooruitgegaan en kwam er tevens eene beweging om het finsche element krachtiger te doen worden dan het zweedsche. Snellmann, de professor aan de universiteit, gaf hieraan den stoot en werd gevolgd door de dichters Rüneberg, Topelius en Lönnrot.
Het was Rüneberg, die het volkslied der Finnen maakte:
Maa isänmaamme suomenmaa,
Sei sana kultainen!
Ei laaksoa, ei kukkulaa,
Ei vettä, rentaa rakkaampaa,
Kuin kotimaatää pohjainen
Maa kallis isien.
On maamme köyhä, siksi jää
Jos kultaa kaipaa ken.
Sen kyllä vieras hylkäjää,
Mut nuillekallein maa ontää
Kauss' salojen ja saarien
Se meist on ultainen.
O, land, o vaderland,
Klink luid, gij dierbaar woord!
Geen berg, die zich naar den hemel verheft,
Geen dal, geen groene oever
Is meer geliefd, dan ons noorden,
Het land onzer vaderen.
En hoe arm dit land ook is
Voor hem, die goud begeert,
Al gaat de vreemdeling trotsch ons voorbij,
Wij blijven aan ons land getrouw
Het is ons, met wat het ons geeft,
Meer waard dan goud.
Om het gewicht van die finsche beweging te begrijpen, moet men weten, dat het land in verschillende partijen verdeeld is. De zweedsche partij vormen de Zweden, die sedert eeuwen in Finland gevestigd zijn. Zij wonen aan de westkust en staan op goeden voet met de Oud-Finnen. Deze doen alles om de finsche nationaliteit te bewaren, maar zij verzetten zich niet noodeloos tegen Rusland. Dan is er nog de Jong-finsche partij; deze wil Finland geheel op zich zelf houden; daarom is zij èn tegen de zweedsche partij èn tegen Rusland, en noemt de Oud-Finnen zeer conservatief. Maar het streven naar het instandhouden der finsche taal gaat van beide finsche partijen uit. De universiteit te Helsingfors werkt in die richting mede.
Het opwekken van nationaal gevoel is begonnen, toen Rusland pogingen aanwendde om Finland te russificeeren. Waarschijnlijk worden nu twee vragen gedaan: wat is de reden dat Rusland aan Finland zijn vrijheid wil ontnemen, en waarom heeft dat land er tegen russisch te worden? Die vragen heb ik door verscheidene Finnen op de zelfde manier hooren beantwoorden. De kwestie van russificatie, Bladzijde 111zeggen zij, berust op jaloezie van den kant der Russen. Finland heeft zijn rechten behouden, die het vroeger door Zweden gekregen heeft en heeft daardoor meer vrijheid dan de Russen. Het heeft zich kunnen ontwikkelen en geheel de zweedsche beschaving kunnen volgen. De Russen hebben geen vrijheid, en al wilde de keizer ook toegeven, hij zou niet kunnen, omdat de grootvorsten en de hofpartij het tegen zouden gaan. Deze hebben, om de liberale stemmen in Rusland te smoren, den keizer gedwongen strenger tegen Finland op te treden.
Finsche studente. |
En nu, waarom zou Finland niet gerussificeerd willen worden? Ten eerste om zijne nationaliteit niet te verliezen, maar vooral ook, omdat het Rusland ver vooruit is in beschaving. Wij zijn een oud cultuurvolk, zeggen zij. De Russen hebben vele slechte eigenschappen (o.a. het drinken van wotka-brandewijn) en die zouden spoedig door de Finnen overgenomen kunnen worden, als zij in het russische leger moesten dienen. Verder is er het verschil van ras en godsdienst.
De zweedsche Finnen, die veel energieker zijn dan de eigenlijke Finnen, zagen het eerst het gevaar waarin hun land verkeerde en zij begonnen in de steden van het westen lezingen en vergaderingen te houden, ten einde dit gevaar af te wenden. Dadelijk werden zij geholpen door de Finnen, die in Helsingfors studeerden en, op het oogenblik is het voornamelijk de finsche stam, die tracht de boeren in het oosten wakker te schudden. Mannen zoowel als vrouwen (voornamelijk de studenten) werken er op, het volk te laten voelen, welke waarde voor hen de vrijheid heeft. Niet alleen in de steden, maar ook op het platte land worden lezingen gehouden. Dit doen de studenten gedurende de zomervacantie. Zij stellen zich tot doel het volk zooveel mogelijk te ontwikkelen en het schijnt hen ook werkelijk te gelukken, de boeren uit hun flegma op te heffen. Ook worden er volksfeesten gehouden, waar ieder verzocht wordt in nationaal kostuum te verschijnen. De studenten zijn in Finland zeer gezien; alles wat de studentenpet draagt, wordt met zekeren eerbied behandeld. Het is een feest voor geheel Helsingfors, als de pet wordt uitgereikt aan de nieuwe studenten; dat gebeurt op 1 Mei; daarna begint de zomervacantie, die tot September duurt. De nieuwe studenten, jongens zoowel als meisjes, krijgen van elk hunner vrienden een bouquetje, dat zij op de borst vast hechten en zoo, met bloemen behangen, nemen zij deel aan het bal, dat te hunner eere wordt gegeven.
Finland is een zeer democratisch land, er is geen adel en er bestaat weinig verschil van stand. Tot de aristocratie behooren alleen enkele zweedsche families en eenige Russen. De meisjes en jongens gaan samen op de lagere school en blijven ook op lateren leeftijd als student zeer vrij met elkaar omgaan.
Dit alles was het, wat ik bij mijn eerste bezoek aan Finland opmerkte en waardoor bij mij de lust werd opgewekt het land nog eens nader als toerist te leeren kennen.
Bij mijn tweede bezoek kwam ik in Helsingfors van uit Stockholm over Åbo.
Wederom brachten we, ditmaal drie personen, eenige dagen door onder het gastvrije dak van vroeger. Hier kregen we allerlei inlichtingen voor de reis, die we door Finland wilden ondernemen. Met goeden moed om het onbekende land te zien, waar niemand ons zou verstaan, verlieten wij onze vrienden, en den zelfden avond bereikten we de Imatra. Aan het station wachtte ons een soort van omnibus; we stapten er in met verscheidene andere menschen; hoe ze er uitzagen konden we in de duisternis niet zien, hun taal niet verstaan en intusschen kletterde de regen lustig op het gesloten zeildoek van het rijtuig. Eensklaps werd mijne oplettendheid gaande gemaakt door het bruisen van snelstroomend water, toen reden we een brug over en zag ik, even tusschen de reten van het zeildoek door, een woesten stroom die zijn smallen weg baant tusschen twee rotswanden. Eenige oogenblikken daarna hielden we stil voor het hotel, een groot gebouw, geheel naar moderne eischen ingericht.
Toen ik den volgenden morgen de Imatra zag, kwam een gevoel van teleurstelling bij mij op. Zóó had ik me dien beroemden waterval niet voorgesteld en in geen geval zóó smal; men krijgt een gevoel “er over heen te kunnen stappen”, want door de diepe bedding lijkt de kloof minder breed, al is zij toch nog een 45 meter; de Imatra is eigenlijk geen waterval maar een stroomversnelling. Misschien bracht ook het nevelachtige weer en het vroege morgenuur er toe bij om den indruk minder grootsch te maken. Daarbij is de omgeving van den stroom in de buurt van het hotel niet gunstig; alle groote boomen zijn weggekapt en daarvoor is jong hout in de plaats gekomen. Van af de brug is de indruk beter; daar ziet men welk een massa water er in de nauwe gang geperst wordt; in woeste vaart spat het op tegen de groote rotsblokken die het trachten te stuiten; de snelheid van den stroom is duizelingwekkend. De Imatra is de afvoer naar het Ladoga-meer, van het water der meren die te zamen het Saimagebied vormen. Zij zijn verbonden door het Saima-kanaal, dat gegraven Bladzijde 112is tusschen Villmannsstrand en Wiborg (1844).
Dorpsstraat in Sortavala.
Om tien uur in den morgen zouden we uit Imatra vertrekken met den eersten en laatsten trein, want na veel moeite werd het ons duidelijk gemaakt dat er maar eens per dag gelegenheid is om van Imatra weg te komen. De slechte communicaties maken het reizen in Finland zeer moeilijk; en was het dat maar alleen; maar de spoorboekjes verschillen soms zeer in de opgaven van vertrek en aankomst. Men weet nooit of een trein ook een half uur eerder of later vertrekt en of er ook eene verandering in de dienstregeling is gekomen, die niet op de lijst van aankomst en vertrek der treinen is opgegeven. Dat alles zou men nog wel gewaar worden, als men de taal van het land kende; we konden ons slechts zeer gebrekkig verstaanbaar maken. Toevallig kende iemand wel eens duitsch, of wel we bedienden ons van enkele zweedsche uitdrukkingen, wat soms nog meer verwarring aanbracht, omdat wij ook deze taal niet voldoende machtig waren. De trein, die ons van Imatra naar Wuoxenissa zou voeren, liet ongeveer drie kwartier wachten. Gelukkig kwamen we nog juist bij tijds aan, om vandaar de boot naar Villmannsstrand te kunnen nemen. Als het niet zoo koud en stormachtig was geweest, hadden we zeker van den boottocht genoten. Ook de koude heeft er het hare toe bijgebracht, dat Villmannsstrand, eene badplaats, ons niet kon bekoren. Die koude in Finland was iets zeer bizonders, gewoonlijk zijn de zomers er zeer warm, hoewel de temperatuur des nachts sterk afkoelt. Van verscheidene kanten hoorde ik, dat men bang was voor een slechten oogst, als de koude bleef aanhouden. Van Villmannsstrand gingen we per boot naar Punkaharju, de plaats die de Finnen als een van de mooiste plekjes van hun land aanduiden en waar tal van Russen den zomer doorbrengen. Om tijd te winnen reisden we ook nu weer des nachts; als men per boot gaat heeft dit weinig bezwaren. Alleen is het zeer onaangenaam om 's morgens vroeg van boot te moeten verwisselen, of op een nog nachtelijk uur op de plaats der bestemming aan te komen, zooals ditmaal het geval was. Om vijf uur moesten we te Nyslott aan wal, om daar tot negen uur op eene boot te wachten. 't Was al weer erg koud, maar de zon scheen lekker. Gelukkig zijn de Finnen goed te vertrouwen, want, daar er bij de landingsplaats der booten niets was dat op een bagage-bureau leek, besloten we, onze bagage maar bij een bank neer te zetten en vervolgens de stad in te gaan. Bij onze terugkomst bevonden we, dat alles er nog lag en dat ook nog iemand anders er zijne reistasschen had bijgevoegd. Nyslott heeft een vriendelijker aanzien dan de andere finsche steden; het heeft niet het sombere en verlatene van Åbo, van Wiborg en Villmannsstrand. Er is een oud slot, dat van binnen nog al merkwaardig zijn moet; maar zoo vroeg in de morgen kon men zich geen toegang verschaffen.
Naar Punkaharju bracht ons binnen weinig uren een bootje, waarop verscheidene passagiers waren, die we al eerder hadden ontmoet, o.a. eene finsche dame met twee dochtertjes. Toevallig raakten we met haar in gesprek en zij deden ons de vraag, die mij vroeger al zoo dikwijls door Finnen werd gedaan, of wij Prof. van der Vlugt uit Leiden ook persoonlijk kenden. Zij vertelde ons hoe haar dochtertje hem in 1900 een bouquet had aangeboden en hoe zij tot dank daarvoor van hem een kus kreeg. “Dat noemen wij nu den historischen kus van Prof. van der Vlugt,” voegde zij er bij.
Was de Imatra me tegengevallen, Punkaharju zeker niet. Ik had er echter langer moeten blijven, om er ten volle van te kunnen genieten. Groote wandelingen zoekt men er te vergeefs, telkens stuit men op water. Maar roeien en zeilen kan men er des te meer, en er zijn een menigte van mooie plekjes, waar men van onder de boomen een ver uitzicht heeft over de watervlakte met hare tallooze eilandjes. Bladzijde 113
De hoofdkerk van Walamo van binnen.
Van Punkaharju af volgde een reis van acht uur rijden. In het hotel hadden we zoo goed het kon alles over de rijtuigen, de koetsiers en den prijs afgesproken. Wij zouden met de post reizen, de prijs was 8 cent per kilometer, niet te veel naar ons voorkwam. Van het oogenblik af, dat we in de wagentjes waren gaan zitten, konden we geen woord meer tegen de voerlieden zeggen, omdat zij eenvoudige boertjes waren, die niet anders dan Finsch spraken. Daar zaten we nu, wetend, dat we om vijf uur te Elisenwaara zijn moesten, om den eenigen trein naar Sortavala te halen. We vertrouwden maar op ons geluk, verder viel er ook niets te doen, dan te zorgen, dat men zoo min mogelijk schokte in den wagen, want de weg was slecht en de voertuigen niet de beste. 't Was alweer koud, maar gelukkig niet regenachtig. De paardjes liepen onvermoeid door en we hadden alle hoop op een goede reis. Bij een veer kwam de eerste moeilijkheid: we moesten betalen. Gelukkig is de gebarentaal overal dezelfde en hebben de Finnen nog niet geleerd vreemdelingen te exploiteeren; ze gaven ons dus netjes ons geld terug, toen het bleek dat we te veel betalen wilden.
Gedurende de reis moesten we vijf keer van paarden en koetsier verwisselen. Meestal kregen we vader en zoon mee, en nu was het opmerkelijk dat de weg en de wagens hoe langer hoe slechter werden en de zoons hoe langer hoe jonger. Het laatste koetsiertje was zeker niet ouder dan acht jaar. Hij was een alleraardigst ventje, dat altijd door wilde praten en erg verbaasd was, dat we hem niet verstonden. Tegelijkertijd lette hij goed op zijn paard en was bizonder tevreden over zichzelf, toen hij den vader een heel eind vooruit was. Hij zat op een laag bankje voor ons, maar was zoo klein, dat hij er telkens afzakte. Eindelijk heb ik onzen koetsier maar op schoot genomen.
't Ging als van een leien dakje tot het laatste station. Toen was er geen paard te krijgen. We konden niets zeggen of vragen, en als we boos keken, lachten de boeren ons vriendelijk toe. De boerin vroeg ons zelfs binnen te gaan en deed al het mogelijke om ons goed te ontvangen. Na eenigen tijd van ongeduldig wachten hoorde ik het woord “tule”. “Nu komt het paard”, zeide ik, want “tule tanne” beteekent “kom hier”. En ik had gelijk: daar kwam het aan. Tot aandenken wilde ik de familie photographeeren. Dit was het eenige woord, dat ze van ons begrepen. Nauwelijks had ik “photographie” gezegd, of het heele huishouden kwam aanloopen, ook de grootvader, die zeker nog nooit gephotographeerd was. Bladzijde 114
Te goeder ure kwamen we in Elisenwaara. De weg, dien we gereden hadden, was slechts bij gedeelten mooi, want witte berken vervelen op den duur, als ze door geen ander hout worden afgewisseld en een meer met dennen er om heen verliest zijn bekoorlijkheid, als twee uur lang geen verandering in het landschap komt. Nog eens, Finland is geen land voor toeristen, maar een land om op één plaats stil te blijven; het is een land om te rusten en te droomen.
De trein bracht ons naar Sortavala, eene stad die op 't eerste gezicht niet aanlokkelijk scheen en ook in werkelijkheid niet anders is dan een kleine, vervelende provinciestad, aan een groot meer, het Ladoga-meer. In verband met het vervolg van onze reis moesten we den geheelen Zaterdag daar doorbrengen. Van geen enkele finsche stad, behalve Helsingfors, heb ik een indruk van levendigheid gekregen, maar Sortavala was het ergst van alle. In de hoofdstraat was niemand te zien en de verlatenheid kwam nog sterker uit doordat de straat, evenals alle finsche en russische straten, buitengewoon breed is. De huizen zijn in de breedte gebouwd en meestal maar van één verdieping, de voordeur is niet te zien, zij ligt achter de houten schutting, die den tuin omgeeft en waar men door een overdekt hek binnenkomt. Aan alles merkt men, dat de Finnen in huis leven, waarvan waarschijnlijk de lange winters de naaste oorzaak zijn. Maar hoe vervelend Sortavala ook is, het heeft een museum van finsche kunstnijverheid, dat zeer de moeite waard is, gezien te worden en een schoolgebouw zoo groot en goed ingericht, dat menige stad bij ons er een voorbeeld aan zou kunnen nemen.
De priesters German en Sergej. |
Na Sortavala bezochten we Walamo; zoo heet een eilanden-groep in het Ladoga-meer. Sedert het jaar 992 is er een klooster op Walamo, door russische monniken bewoond. Het werd gesticht door twee priesters van den berg Athos, German en Sergej, die, volgens de legende op een molensteen naar het eiland kwamen drijven; zij vonden het bevolkt met geheimzinnige wezens, die door hen werden verdreven. Er zijn weinig berichten over de eerste tien eeuwen, gedurende welke het klooster bestond. Men kan echter aannemen, dat het toen nog niet streng georganiseerd was en voornamelijk diende als toevluchtsoord voor kluizenaars. Later hebben de monniken getracht den grieksch-orthodoxen godsdienst te verbreiden. Hun bekeeringswerk begon in Karelië in het jaar 1227. In 1350 beproefde de zweedsche koning Magnus Erikson Walamo te veroveren, maar door de gebeden der monniken verging de vloot en alleen de koning wist zich te redden. Hij werd in de kloosterorde opgenomen, maar stierf kort daarna.
Het nieuwe Walamo met zijne groote gebouwen en rijke kerken dateert van 1842 en is gesticht door den Ignumen Damaskin, die toen aan het hoofd van het klooster stond. Hij liet de oude kerken afbreken en er nieuwe voor in de plaats zetten. De monniken kregen een beter woonhuis en er werd een “hotel” gebouwd om de pelgrims te herbergen.
Na langdurig informeeren gelukte het ons te weten te komen wanneer de boot, die tot het klooster behoort en onder directie der priesters staat, van Sortavala naar Walamo zou vertrekken. Men raadde ons echter aan, eenige dagen te wachten op de finsche boot, omdat deze meer comfort biedt. 't Was echter juist ons plan den Zondag op Walamo door te brengen; wij konden dan aan een pelgrimstocht deelnemen en zoodoende verscheidene heilige eilanden in de buurt bezoeken.
De Walaam, het priesterschip, waarop we dus terecht kwamen, was alles behalve geriefelijk en daarbij in 't oogvallend vuil. Het eten was er ook niet best en het was moeilijk om de stewardes, die tevens als kellner fungeerde, te beduiden wat we wilden eten; het ging al even weinig gemakkelijk haar aan 't verstand te brengen dat we drie slaapplaatsen noodig hadden. Om haar aan te roepen wisten we niet anders te doen dan het woord “baboushka” te gebruiken, d.i. grootmoeder. Neen, men had ons niet voor niets tegen de Walaam gewaarschuwd. Ook ons reukorgaan werd in 't begin onaangenaam geprikkeld door de lucht van juchtleeren vetlaarzen, die alle Russen dragen, en waarmee de boot als 't ware doortrokken was.
In den avond bezocht ik het ruim, waar de bedevaartgangers een plaats hadden gevonden. Verbaasd bleef ik bij den ingang staan; wat was dat voor een bonte opeen gehoopte menschenmassa in een onverdragelijk warme atmosfeer! Daar zaten zij, dom, genoegelijk, met een passieve uitdrukking op het gelaat, enkelen waren neergehurkt op den grond, anderen zaten op hun bagage. Wat me dadelijk opviel was de geëmailleerde theepot, die in geen van de groepen ontbrak. De russische moeijik neemt dit artikel altijd mee op reis en aan alle stations kan hij voor niets kokend water nemen uit een groot reservoir. Ook hier, op deze boot, was die inrichting voorhanden. Tusschen al die menschen, zoo verschillend van ons westersch ras, bewogen zich de priesters. Zij waren te herkennen aan hun lange haren, die bij sommigen tot aan hun middel reikten, aan de hooge priestermuts en de lange Bladzijde 115jas met een band om het middel vastgehouden, afhangend tot halfweg de hooge laarzen.
Reeds vroeg in den morgen bracht de “baboushka” ons het ontbijt, dank zij een vriendelijke dame uit Kuopio (Finland), die met de russische taal bekend was. Zij bood zich ook aan om als tolk te dienen op Walamo, en zonder haar hulp zou de dag niet half zoo interessant geweest zijn. Vóór de hoogmis kwamen we daar aan, nadat we al langs verscheidene eilanden gevaren waren, waar hier en daar een kapel haar koepel tusschen de dennen verheft. We liepen met den stroom der pelgrims mee en kwamen zoo binnen de kloostermuren. Eigenlijk had ik verwacht, dat er nog wel wat van het vroegere klooster of van de oude kerk over zou zijn, maar dat is het geval niet; de gebouwen op Walamo zijn banaal-nieuw.
De hoofdkerk, die we binnen traden om de mis bij te wonen, is overweldigend door haar groote afmetingen en het decor van goud.
En nu een enkel woord over de russische kerken in 't algemeen. Haar plattegrond heeft den vorm van het grieksche kruis. Boven het midden-vierkant is een groote koepel en op elke der vier kruisarmen staan kleinere, die evenals de groote koepel gekleurd of van koper zijn. De absis wordt ingenomen door het “Allerheiligste” en afgesloten door den “iconostas”, die op Walamo bizonder rijk versierd is. De iconostas is een wand met drie deuren, waarvan de middelste de “heilige deur” is. Geen vrouw mag achter den iconostas komen. Tijdens de mis wordt de heilige deur geopend, en ziet men het altaar.
Finsche Madonna.
Beelden komen in de russische kerk niet voor; dat verbiedt de ritus. Wel treft men er geschilderde afbeeldingen aan, die alle volgens een vast type zijn gemaakt. De madonna met het Christuskind ziet men in alle kerken steeds op de zelfde wijze voorgesteld.
De gemeente staat gedurende de godsdienstoefening, (er zijn zelfs geen banken in de kerk); zij stemt niet in met het koor der geestelijken. Men wordt getroffen door den vollen toon der stemmen, die door de gewelven dreunt of die, zacht-mystiek, even de woorden van hem, die de mis leest, accentueert. Een orgel is in de russische kerk niet aanwezig. De liturgie neemt een groot gedeelte van de godsdienstoefening in beslag. Gepreekt wordt er niet, slechts enkele bijbelteksten leest de priester aan de gemeente voor. Na de mis houdt hij een kruisbeeld op, dat door de vrome aanwezigen, die in file langs hem gaan, wordt gekust. Op Walamo zagen wij ook vele pelgrims, na elkaar, dezelfde glasruit waaronder relequien bewaard werden, met de lippen aanraken. Geruimen tijd lagen geloovigen gedurende de mis op den grond, met het voorhoofd den steenen vloer aanrakend; voor een Rus evenwel is dit niets bizonders.
Na de mis trachtte onze vriendelijke tolk uit Kuopio te weten te komen, wanneer de pelgrimstocht naar de eilanden zou plaats hebben. “Als het middagmaal afgeloopen is”, antwoordde de priester tot wien zij zich gewend had. Deze monnik, die wat Duitsch kende, stelde zich beschikbaar om ons de naaste omgeving van het klooster te laten zien. Hij vertelde ons allerlei dingen betreffende Walamo. Er wordt hard gewerkt, want het klooster voorziet in zijn eigen behoeften door den landbouw. Ook allerlei andere handwerken oefenen de monniken uit. Wetenschappelijk werk wordt niet noodig geoordeeld; zij staan geheel buiten de maatschappij. De hoogere geestelijken lezen de couranten en vertellen enkele gebeurtenissen, die zij wetenswaardig vinden, aan de overige monniken. Andere dan geestelijke boeken zijn in het klooster niet aanwezig. De bevolking telt ongeveer duizend bewoners. Boter en vleesch wordt door de broeders niet gegeten. Omdat de kloosterorde zeer streng is, sturen de Russen er dikwijls voor eenigen tijd jongens heen, die tehuis moeilijk zijn op te voeden.
Intusschen was de tijd gekomen voor het middagmaal, dat kosteloos wordt aangeboden aan ieder die het eiland bezoekt. Ik werd geleid naar de eetzaal voor de vrouwelijke pelgrims. Ieder had een bord met een snee brood en een houten lepel. Niet ieder kreeg een servet, maar daarvoor diende één lange lap voor een groep van menschen. In de 12de en de 13de eeuw was dat overal de gewoonte; heel eigenaardig, dat dit gebruik hier zoolang in stand is gebleven. Voor elke vier personen stond er een groote tinnen bak klaar, met gehakte wortels, erwten, rijst, zoute visch en biet. Dit mengelmoes werd op het Bladzijde 116bord vermengd met een vloeistof uit een anderen tinnen bak,—zuur bier, de russische kwash. Ze aten er allen smakelijk van: het is de nationale spijs. Wat op de borden overbleef ging weer in den grooten pot. Voor ons was dit eten nog al vreemd, de smaak onbeschrijfelijk. Na den eersten hap was het me onmogelijk een tweeden te nemen, en hoe hongerig ik me ook voelde, ik had geen lust het verdere menu af te werken. Toen de priester, die door de zaal liep en gebeden voorlas, mij den rug had toegekeerd, was ik, en nog een paar andere vreemdelingen met mij, zoo vrij uit de bank te stappen en de eetzaal te verlaten. Ik hoorde later dat de mannen hetzelfde eten hadden gekregen. Iemand, moediger dan ik, had drie gerechten getrotseerd; na het eerste kwam een vrij eetbare soep en dan, als derde gerecht alweer een soep, getrokken van visch, met macaroni. De mannen aten met hun vieren uit één bak; dat gebeurt bij de russische soldaten ook.
Is het klooster en zijne onmiddellijke omgeving weinig pitoresk, de eilanden vergoeden in dit opzicht alles; ze zijn bizonder aantrekkelijk met hunne prachtige dennenbosschen, waarin diepe rust heerscht. Zoo nu en dan ziet men een konijntje of ander wild, dat nieuwsgierig rondkijkt en in 't geheel niet schuw schijnt te zijn. Er wordt zelfs verteld, dat de herten en reeën naar de menschen toekomen. De kloosterwet verbiedt de jacht, zoodat de dieren nooit gestoord of verschrikt worden.
De eilanden bij Walamo.
De bedevaart werd per boot gemaakt. De kleine stoomboot, met monniken bemand en waarop ook wij een plaatsje hadden veroverd, trok drie groote schuiten, waarin de pelgrims zaten. Bij verscheidene eilanden, waarop kapellen waren, legden we aan. Voor deze kapellen werd de mis gelezen en daarna bezochten we de hutten, waar heiligen in gewoond hebben. Op de boot teruggekeerd, verhieven de priesters een veelstemmig kerklied, dat plechtig klonk over de watervlakte. Gaarne had ik eens met hen gepraat, maar geen van allen sprak eene mij bekende taal. Zoo kon ik hen ook alleen door gebaren vragen, of ik hen fotografeeren mocht, hetgeen zij me dadelijk toestonden.
Tegen den avond vertrok de Walaam, om koers te zetten naar Petersburg. Vóór het vertrek werd er nog een mis bediend en lieten velen zich afzonderlijk door de priesters zegenen. Tijdens het weggaan maakten de pelgrims verscheidene malen het kruisteeken en herhaalden dat telkens als wij een kapel voorbij voeren. De vaart op het Ladoga-meer was weinig afwisselend, want het watervlak is zoo groot, dat men de oevers niet duidelijk kan zien, en scheepvaart is er bijna niet. Interessant was het echter de bedevaartgangers in hun doen en laten gade te slaan. Zij bleven nu niet meer in het ruim, maar besloegen het geheele schip, overal zag men groepjes menschen bij elkaar zitten. Dikwijls werden we aangekeken, als wilden zij vragen wat die vreemdelingen wel bij hen zochten.
Bijna ongemerkt vernauwt zich het Ladago-meer, totdat het eindelijk eene rivier is geworden, de Newa. Eenigen tijd voor we aanlandden, kwamen we Schlüsselburg voorbij, de beruchte en geheimzinnige vesting-gevangenis, die nu naar men zegt is opgeheven.
Priesters voor de kerk op Walamo.
Te St. Petersburg aangekomen, mochten we de Walaam niet verlaten, voor wij onzen pas terug hadden gekregen. Nu werd onze bagage gevisiteerd. Alles moest uitgepakt worden, alle doozen moesten we openmaken, elk boek werd geinspecteerd. Thackeray wekte wantrouwen op, maar werd na eenig onderhandelen teruggegeven. De doosjes met films schenen ook verdacht, en het ging niet gemakkelijk om uit te leggen, dat zij bij het fotografie-toestel hoorden. Niettegenstaande hun drukke werkzaamheden waren de grenswachters bizonder beleefd en hielpen overal de koffers en kisten weer dicht maken.
Met eenige moeite gelukte het ons een paar rijtuigjes te bemachtigen, en na een “pantomime” gevoerd te hebben over den prijs, zeide de koetsier: da, da (ja) en klom op den bok. Zoo waren we van het rustige Walamo verplaatst in de drukke hoofdstad van het Tsarenrijk.
Zutphen, Febr. 1906.
1 Storfürsten is een Zweedsch woord en beteekent grootvorst. “Stor” is ons “stoer”; de o wordt als oe uitgesproken.
2 Baccalaureat is het eindexamen van het gymnasium.
3 Kort geleden verzocht ik, dat men mij uit Helsingfors eene photographie van Sveåborg te sturen, maar ik kreeg ten antwoord dat er geen van het fort bestaat.
4 Schumann was de moordenaar van Bobrikof.
5 In Finland wordt het eten op zweedsche manier bereid.
6 Smörgos is een zeer uitgebreid hors d'oeuvre.
7 Knäckebröd is hard, bruin brood van ongerezen meel gemaakt, en het best te vergelijken met het joden-paaschbrood.